1984
In 1984 kreeg NIRAS de opdracht om op zoek te gaan naar een duurzame oplossing voor het Belgische laag- en middelactieve kortlevende afval. Die langetermijnoplossing moest veilig en technisch haalbaar zijn.
In 2006 besliste de federale regering dat er in Dessel een oppervlaktebergingsinstallatie komt voor het Belgische laag- en middelactieve kortlevende afval. Aan die beslissing ging een heel proces vooraf. Wat in de jaren tachtig begon als een zuiver technische uitdaging, groeide uit tot een breed gedragen project met een sociale en economische meerwaarde voor de bevolking van Dessel en Mol.
In 1984 kreeg NIRAS de opdracht om op zoek te gaan naar een duurzame oplossing voor het Belgische laag- en middelactieve kortlevende afval. Die langetermijnoplossing moest veilig en technisch haalbaar zijn.
NIRAS beschouwde haar taak eerst als een puur technische en wetenschappelijke uitdaging.
In 1994 bracht ze een rapport uit. Daarin werden 98 sites in 47 gemeentes genoemd die in aanmerking kwamen voor de bouw van een oppervlaktebergingsinstallatie.
Maar het rapport lokte protest uit. Geen enkele gemeente wou een bergingsinstallatie op haar grondgebied aanvaarden.
Dat protest vormde een keerpunt voor NIRAS. Het maatschappelijk draagvlak werd een onmisbaar onderdeel van de langetermijnoplossing voor het beheer van radioactief afval.
In 1998 vroeg de federale regering aan NIRAS om een concreet bergingsproject uit te werken voor al het Belgische laag-en middelactieve afval. Gemeentes die bereid waren om te onderzoeken onder welke voorwaarden ze een bergingsinstallatie op hun grondgebied konden aanvaarden, mochten zich aanmelden.
NIRAS richtte zich ook voornamelijk tot gemeentes met nucleaire activiteiten op hun grondgebied.
Vier gemeentes bleken bereid om het bergen van afval op hun grondgebied te bestuderen: Dessel, Mol, Fleurus en Farciennes. Om dat proces in goede banen te leiden, richtte NIRAS samen met hen lokale partnerschappen op.
Zo ontstonden rond de eeuwwisseling in Dessel de Studie- en Overleggroep Laagactief Afval (STOLA) en in Mol het Mols Overleg Nucleair Afval Categorie A (MONA). De Waalse gemeentes Fleurus en Farciennes richtten in 2003 samen het partnerschap PaLoFF op (Partenariat Local Fleurus/Farciennes).
Elk partnerschap werd gevraagd een voorontwerp voor het bergingsproject te ontwikkelen, met daarin twee elementen:
In 2005 keurden de gemeenteraden van Dessel en Mol de voorontwerpen van hun partnerschappen goed. De gemeenteraad van Fleurus verwierp het voorstel van PaLoFF in 2006, waarop de gemeenteraad van Farciennes geen uitspraak deed over het dossier.
NIRAS maakte de voorontwerpen van STOLA en MONA over aan haar voogdijoverheid – dat zijn de federale ministers bevoegd voor energie en economie – samen met haar eigen eindrapport.
Daarop was de federale regering terug aan zet: zij moest beslissen in welke gemeente de bergingsinstallatie zou komen. In afwachting van die beslissing bleven beide partnerschappen betrokken bij het project.
STOLA werd omgevormd tot STORA (STudie- en Overleggroep Radioactief Afval in Dessel). MONA behield haar naam, maar die stond voortaan voor ‘Mols Overleg Nucleair Afval’.
In juni 2006 hakte de regering de knoop door: de oppervlaktebergingsinstallatie zou gebouwd worden in Dessel, op een terrein dat grenst aan de gemeente Mol.
NIRAS kreeg de opdracht om het bergingsproject van a tot z uit te werken. Daarbij moest ze zowel rekening houden met de Desselse als met de Molse voorwaarden. In een uniek model van co-design tekende NIRAS daarop samen met STORA en MONA de technische en maatschappelijke aspecten van het project uit.
Die samenwerking leidde in 2010 tot de publicatie van het Masterplan. Daarin werd het voorontwerp omgezet in concrete deelprojecten. Het Masterplan vormde de leidraad bij de verdere uitwerking van het hele bergingsproject.
In 2011 ging de 3xG-gezondheidsstudie van start, een van de meerwaardeprojecten verbonden aan de komst van de bergingsinstallatie. Sindsdien schreven zo’n 300 moeders uit Dessel, Mol en Retie zich samen met hun kind in voor de studie.
De grootschalige gezondheidsopvolging onderzoekt de impact van leefmilieu, levensstijl en leefgewoonten op de gezondheid van moeder en kind. Binnen de studie vindt ook een vijfjaarlijkse analyse plaats van de ziekte- en sterftecijfers in de streek.
Een nieuwe mijlpaal werd bereikt in 2013. Toen diende NIRAS bij het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC) de vergunningsaanvraag in voor de bouw en de exploitatie van de oppervlaktebergingsinstallatie in Dessel.
Het belangrijkste onderdeel van die aanvraag is het veiligheidsdossier. Dat document – meer dan 20.000 pagina’s dik – beschrijft alle technische en wetenschappelijke argumenten die de veiligheid van de installatie aantonen.
In juni 2016 werd het Lokaal Fonds opgericht. Het Lokaal Fonds zal eeuwenlang projecten en activiteiten ondersteunen die de welvaart en het welzijn in de regio ten goede komen.
De oprichting van een fonds met een duurzame meerwaarde voor de bevolking van Dessel en Mol was een van de voorwaarden van de partnerschappen om de bergingsinstallatie op hun grondgebied te aanvaarden.
In afwachting van de nucleaire vergunning begon NIRAS alvast met de bouw van aangrenzende installaties op de bergingssite. In 2018 startten de werken aan de Installatie voor de productie van monolieten (IPM), nadien volgden ook de caissonfabriek, de toegangscluster en Tabloo.
Begin februari 2019 diende NIRAS bovendien haar vervolledigde veiligheidsdossier in bij het FANC: een belangrijke stap in de nucleaire vergunningsprocedure.
Bezoekers- en ontmoetingscentrum Tabloo opent de deuren.
NIRAS heeft twee vergunningen verkregen om de bergingsinstallatie te mogen bouwen en exploiteren:
Momenteel is NIRAS bezig met het bestek voor de bouw van de bergingsinstallatie.